Over les
Mentaal lexicon
- Mentaal lexicon – Het netwerk in je hersenen waar alle woorden die je kent, samen met hun betekenis, klank, spelling en gebruik, zijn opgeslagen.
De 7 identiteiten van een woord
- Akoestische identiteit – Hoe een woord klinkt als je het hoort.
- Articulatorische identiteit – Hoe je je mond, tong en lippen beweegt om een woord uit te spreken.
- Fonologische identiteit – Welke klanken een woord heeft en hoe deze samen worden gebruikt in een taal.
- Morfologische identiteit – Hoe een woord is opgebouwd en op welke manier het verandert door verbuiging of vervoeging.
- Semantische identiteit – De betekenis van een woord en de concepten waarmee het is verbonden.
- Syntactische identiteit – De rol en plaats van een woord binnen een zin en hoe het zich verhoudt tot andere woorden.
- Orthografische identiteit – De correcte schrijfwijze en spelling van een woord.
Soorten kennis bij woordenschatontwikkeling
- Concrete kennis – Woorden die verwijzen naar tastbare objecten of directe ervaringen.
- Abstracte kennis – Woorden die verwijzen naar niet-fysieke begrippen zoals gevoelens, ideeën of concepten.
- Contextuele betekenis – De specifieke betekenis die een woord krijgt afhankelijk van de situatie waarin het wordt gebruikt.
Woordenschat en diepgang van kennis
- Diepe woordkennis – Het vermogen om een woord in verschillende contexten te begrijpen en toe te passen.
- Productieve woordenschat – De woorden die iemand actief gebruikt bij spreken en schrijven.
- Receptieve woordenschat – De woorden die iemand begrijpt bij luisteren en lezen, maar niet zelf gebruikt in communicatie.
3 principes voor woordenschatverwerving
- Labelen – Het koppelen van een klank of woord aan een object, handeling of concept.
- Categoriseren – Het ordenen van woorden in groepen met gemeenschappelijke kenmerken.
- Netwerk opbouwen – Het leggen van verbanden tussen woorden binnen het mentale lexicon.
Soorten taalgebruik
- Inhoudswoorden – Woorden die een duidelijke betekenis hebben, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
- Functiewoorden – Woorden die weinig betekenis hebben op zichzelf, maar een grammaticale functie vervullen.
- Signaalwoorden – Woorden die relaties tussen zinnen en alinea’s aangeven, zoals oorzaak-gevolg of tegenstelling.
- Schooltaalwoorden – Woorden die veel in het onderwijs worden gebruikt en belangrijk zijn voor begrijpend lezen en vakinhoud.
- Vaktaalwoorden – Woorden die specifiek binnen een bepaald vakgebied gebruikt worden.
Taalvaardigheid: CAT & DAT
- DAT (Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid) – De taal die nodig is voor alledaagse communicatie.
- CAT (Cognitief Academische Taalvaardigheid) – De taal die nodig is voor schoolse en abstracte taken.