Basiskennis taalonderwijs
    Over les

    Functies van taal

    De communicatieve of sociale taalfunctie

    We hebben de taal als communicatieve functie om informatie over te brengen. Je hebt het dan over een zender en een ontvanger. We gebruiken deze taalfunctie om contact te maken met andere mensen. Op deze manier kunnen we onze meningen vertellen en verdedigen of iemand de weg wijzen.

    We hebben 4 verschillende sociale taalfuncties:
    Zelfhandhaving – Bescherming van je eigen bezit, belangen of standpunt.
    Voorbeeld: “Niet doen, dat is van mij!”
    Zelfsturing – Uiting geven aan je eigen plannen of handelingen.
    Voorbeeld: “Ik ga naar de bakker.”
    Sturing van anderen – Het beïnvloeden van het gedrag van iemand anders.
    Voorbeeld: “Ga je mee naar de bakker?”
    Structurering van het gesprek – Het organiseren en sturen van het gesprek, bijvoorbeeld door de beurtverdeling aan te geven of het gesprek in goede banen te leiden.
    Voorbeeld: “Nu moeten jullie meekomen!”

    De conceptualiseren of cognitieve functie

    Wanneer je bijvoorbeeld deelneemt aan een discussie over een onderwerp waar je niet veel van afweet, gebruik je deze taalfuncties om grip te krijgen op de informatie en je gedachten te structureren.

    De 3 verschillende cognitieve taalfuncties:
    1. Rapporteren – Het benoemen en beschrijven van feiten, gebeurtenissen of situaties.
    Voorbeeld: “De zon schijnt vandaag.”
    2. Redeneren – Verbanden leggen, conclusies trekken en verklaringen geven.
    Voorbeeld: “De zon schijnt, dus het wordt vandaag waarschijnlijk warm.”
    3. Projecteren – Je verplaatsen in de gedachten, gevoelens of situatie van een ander.
    Voorbeeld: “Als ik in haar schoenen stond, zou ik dat ook lastig vinden.”

    De expressieve taalfunctie

    Expressieve taalfuncties helpen je om gevoelens, gedachten en meningen uit te drukken. Dit kan direct, zoals “Ik ben blij!”, of indirect, zoals in beeldspraak: “De zon lacht me toe.” Taal wordt zo een middel om jezelf te laten zien en anderen te raken.

    Verschillende niveaus van taal

    Ook in de taal heb je verschillende niveaus van taal denk maar aan:
    1. Fonologisch niveau – Heeft betrekking op de klanken van een taal en hoe deze worden uitgesproken.
    Voorbeeld: Het verschil in uitspraak tussen “kat” en “katje”.
    2. Morfologisch niveau – Gaat over de vorming van woorden en hoe ze zijn opgebouwd uit kleinere delen (morfemen).
    Voorbeeld: Het woord “onbeleefd” bestaat uit “on-“ (voorvoegsel, betekenis: niet) en “beleefd”.
    3. Syntactisch niveau – Betreft de zinsstructuur en de volgorde van woorden.
    Voorbeeld: “Ik heb een appel gegeten.” versus “Ik gegeten een appel heb.” (de tweede zin is incorrect).
    4. Semantisch niveau – Heeft te maken met de betekenis van woorden en zinnen.
    Voorbeeld: Het woord “bank” kan zowel een zitmeubel als een financiële instelling betekenen.
    5. Pragmatisch niveau – Gaat over het gebruik van taal in verschillende situaties en contexten.
    Voorbeeld: “Kun je het raam dichtdoen?” wordt meestal niet letterlijk als vraag over iemands kunnen opgevat, maar als een verzoek.
    6. Orthografisch niveau – Heeft betrekking op de spelling en schrijfwijze van woorden.
    Voorbeeld: “Hond” is correct geschreven, terwijl “hont” een spelfout is.



    Begrippen

    Sociale taalfuncties:
    Zelfhandhaving
    = Bescherming van je eigen bezit, belangen of standpunt.
    Zelfsturing = Uiting geven aan je eigen plannen of handelingen.
    Sturing van anderen = Het beïnvloeden van het gedrag van iemand anders.
    Structurering van het gesprek = Het organiseren en sturen van het gesprek, bijvoorbeeld door de beurtverdeling aan te geven of het gesprek in goede banen te leiden.

    Cognitieve taalfuncties:
    Rapporteren = Het benoemen en beschrijven van feiten, gebeurtenissen of situaties.
    Redeneren = Verbanden leggen, conclusies trekken en verklaringen geven.
    Projecteren = Je verplaatsen in de gedachten, gevoelens of situatie van een ander

    Expressieve taalfunctie = Helpen je met het uiten van je gevoelens en gedachten

    Taal niveaus:
    Fonologisch niveau = Heeft betrekking op de klanken van een taal en hoe deze worden uitgesproken.
    Morfologisch niveau = Gaat over de vorming van woorden en hoe ze zijn opgebouwd uit kleinere delen (morfemen).
    Syntactisch niveau = Betreft de zinsstructuur en de volgorde van woorden.
    Semantisch niveau = Heeft te maken met de betekenis van woorden en zinnen.
    Pragmatisch niveau = Gaat over het gebruik van taal in verschillende situaties en contexten.
    Orthografisch niveau = Heeft betrekking op de spelling en schrijfwijze van woorden.