Basiskennis taalonderwijs
    Over les

    Theorieën over taal verwerving

    Taalverwerving is het proces waarbij een kind de taal die in zijn omgeving gesproken wordt, eigen maakt. Dit gebeurt grotendeels spontaan en onbewust, maar wordt beïnvloed door interactie met anderen. In de loop der tijd zijn er verschillende theorieën over taalverwerving ontwikkeld. De volgende drie zijn belangrijk om te kennen:

    Behaviorisme
    Kinderen leren taal door imitatie en versterking. Woorden zoals “papa” of “mama” worden herhaaldelijk benoemd en wanneer een kind deze woorden zegt, krijgt het positieve feedback. Dit stimuleert het kind om het vaker te herhalen en verder te ontwikkelen. Volgens deze theorie is taalverwerving vooral een gevolg van beloning en herhaling.

    Creatieve constructie theorie
    Kinderen ontwikkelen taal op een actieve en creatieve manier. Ze ontdekken zelf regels en passen deze toe, ook al maken ze daarbij soms fouten.
    Voorbeeld: Een kind kan zeggen “Ik loopte naar school”, omdat het zelf de regel ontdekt dat werkwoorden in de verleden tijd vaak “-te” of “-de” krijgen. Dit laat zien dat kinderen niet simpelweg imiteren, maar ook zelf regels afleiden en toepassen, zelfs als dit soms leidt tot ‘foutieve’ vormen.

    Interactionele benadering
    Taalverwerving gebeurt door interactie met anderen. Een kind leert taal door sociale contacten, waarbij volwassenen en oudere kinderen helpen door hun taalgebruik aan te passen.
    Voorbeeld: Ouders gebruiken kortere en simpelere zinnen tegen een baby (“Wil je een appel?”) en passen hun taal geleidelijk aan naarmate het kind groeit. De sociale omgeving speelt een cruciale rol, omdat taalontwikkeling sterk wordt gestimuleerd door gesprekken en feedback.

    Taalverwervingsproces

    De ontwikkeling van de bestaat uit 2 periodes

    1. de prelinguale periode (0-1 jaar)
      Wordt ook wel de voortalige periode genoemd. Dit is de periode voordat het kind woordjes spreekt. Het is nog geen taal, omdat het kind nog geen systeem van symbolen en regels hanteert. Het klink nu nog als “a-a-a-a” of “bababa“.
      1. Huilen – Kind kan doormiddel van huilen aangeven dat hij honger heeft
      2. Vocaliseren – Kind is na 6 weken al bezig met klanken onderscheiden en probeert klinkers (vocale) te produceren
      3. Vocaal spel – Kinderen maken na 4 maand meer verschillende klanken en experimenteren met lengte, hoogte en volume.
      4. Brabbelen – Het kind begint na 7 manden al te spelen met klankgroepen zoals “dadada” of “mamama”.
    2. de linguale periode
      1. De vroeg linguale periode (1 tot 2,5 jaar)
        1. Eenwoordzin – Het kind gebruikt één woord om een hele boodschap over te brengen.
          Voorbeeld: “Bal!” (kan betekenen: “Ik wil de bal” of “Daar is een bal”).
        2. Tweewoordzin – Het kind combineert twee woorden om een eenvoudige boodschap duidelijker te maken. Voorbeeld: “Papa weg.”
        3. Meerwoordzin – Het kind maakt korte, eenvoudige zinnen van drie of meer woorden.
          Voorbeeld: “Ik wil koekje.”
      2. De differentiatie fase (2,5 tot 5 jaar)
        Taalgebruik wordt geavanceerder, grammaticale structuren worden complexer en de woordenschat breidt zich snel uit. Kinderen maken in deze fase vaak overgeneralisaties, waarbij ze ontdekte taalregels onterecht overal toepassen. Voorbeeld: “Ik loopte naar huis.” in plaats van “Ik liep naar huis.”
      3. De voltooiingsfase (5 tot 9 jaar)
        In deze fase verfijnt het kind zijn taalvaardigheid. De grammaticale kennis wordt stabieler, zinnen worden complexer en de woordenschat groeit aanzienlijk. Het kind leert nuances van taal, zoals humor, beeldspraak en sociale communicatievormen.

    Tweedetaalverwerving

    Het komt voor dat leerlingen een andere moedertaal hebben dan het Nederlands dan loopt de ontwikkeling:
    Simultane tweetaligheid – Het leren van een 2e taal voor het derde levensjaar
    Successieve tweetaligheid – Leren de 2e taal na het leren van de 1e taal voor het derde levensjaar. In dit geval gebruiken ze de kennis van hun eerste taal om de tweede taal te leren. Je ziet dan dat de tweede taal wordt beïnvloed door de eerste taal, als er dan fouten ontstaan noem je dat interferentiefouten.

    Voorbeeld:
    Een Engelssprekend kind dat Nederlands leert, zegt:
    👉 “Ik heb een boek gelezen en daarna ik ging slapen.”
    Dit is een interferentiefout, omdat de woordvolgorde beïnvloed wordt door het Engels (“I read a book and then I went to sleep”). In correct Nederlands zou het moeten zijn:
    “Ik heb een boek gelezen en daarna ging ik slapen.”

    Begrippen

    3 taalverwerving theorieën 
    Behaviorisme
    = Kinderen leren taal door imitatie en bekrachtiging via positieve of negatieve feedback.
    Creatieve constructie theorie = Kinderen ontdekken en construeren zelf taalregels op basis van hun omgeving, ook als ze daarbij fouten maken.
    Internationale benadering = Taalverwerving gebeurt door sociale interactie, waarbij communicatie met anderen essentieel is voor taalontwikkeling.

    Taalverwerving periodes
    Prelinguale periode =
    Deze periode begint wanneer een kind zijn eerste woordjes spreekt en zich actief taal eigen maakt. (0-1 jaar)
        Huilen – Kind kan doormiddel van huilen aangeven dat hij honger heeft
        Vocaliseren – Kind is na 6 weken al bezig met klanken onderscheiden en probeert klinkers (vocale) te produceren
        Vocaal spel – Kinderen maken na 4 maand meer experimenteren met meer klanken, lengte, hoogte en volume.
        Brabbelen – Het kind begint na 7 manden al te spelen met klankgroepen zoals “dadada” of “mamama”.
    Linguale periode = Deze periode begint wanneer een kind zijn eerste woordjes spreekt en zich actief taal eigen maakt. 
        Vroeg linguale periode = In deze fase maakt het kind de overgang van losse woorden naar eenvoudige zinnen. (1 tot 2,5 jaar)
            Eenwoordzin = Het kind gebruikt één woord om een hele boodschap uit te drukken.
            Tweewoordzin = Het kind combineert twee woorden om een eenvoudige boodschap duidelijker te maken.
            Meerwoordzin = Het kind begint korte, eenvoudige zinnen te vormen van drie of meer woorden.
        Differentiatie fase = Het taalgebruik wordt complexer, de woordenschat groeit snel en grammaticale structuren worden beter toegepast. (2,5 tot 5 jaar)
            Overgeneralisaties – Kinderen passen grammaticale regels onterecht overal toe.
        Voltooiingsfase = In deze fase wordt de grammatica verder verfijnd en groeit de woordenschat sterk. (5 tot 9 jaar)

    Simultane tweetaligheid – Het leren van een 2e taal voor het derde levensjaar.
    Successieve tweetaligheid – Leren de 2e taal na het leren van de 1e taal voor het derde levensjaar.
    interferentiefouten – Fouten die worden gemaakt door de taal kennis van de 1e taal op de 2e taal toe te passen.