Bij het leren van nieuwe woorden gebruiken we verschillende strategieën om de betekenis te achterhalen en de woorden beter te onthouden.
Vier strategieën om de betekenis van een woord te achterhalen:
- Analyseren van een woord – Een woord opdelen in herkenbare delen om de betekenis te achterhalen.
Voorbeeld: Het woord “onbegrijpelijk” kan worden opgedeeld in “on-“ (niet), “begrijp-“ (verstaan), en “-elijk” (mogelijk), wat betekent: “niet te begrijpen”. - Gebruik maken van verbale en non-verbale context – De betekenis afleiden uit de zin of uit gebaren, afbeeldingen of situaties.
Voorbeeld: In de zin “Hij pakte de paraplu, want het begon te regenen.” kun je afleiden dat “paraplu” iets is dat je gebruikt bij regen. - Gebruik maken van een bron in de eerste of tweede taal – Woorden opzoeken in een woordenboek of iemand vragen naar de betekenis.
Voorbeeld: Een leerling zoekt het woord “instructie” op in een woordenboek om de betekenis te begrijpen. - Letten op overeenkomsten tussen de eerste en tweede taal – Kijken of het woord lijkt op een woord in een andere taal die je kent.
Voorbeeld: Het Engelse woord “information” lijkt op het Nederlandse “informatie”, waardoor een leerling de betekenis sneller kan begrijpen.
Drie strategieën om een woord te onthouden:
- Woord herhalen en opschrijven – Het nieuwe woord meerdere keren opschrijven en herhalen.
- Woord ophalen uit het geheugen – Proberen het woord zonder hulp te herinneren en toe te passen.
- Woord produceren – Het woord actief gebruiken in spreken en schrijven.
Soorten taalgebruik
In de Nederlandse taal gebruiken we verschillende soorten woorden, die elk een eigen functie hebben in communicatie en onderwijs.
- Inhoudswoorden – Woorden die een duidelijke betekenis hebben, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
Voorbeeld: Hond, lopen, rood. - Functiewoorden – Woorden die weinig betekenis hebben op zichzelf, maar een grammaticale functie vervullen.
Voorbeeld: En, maar, omdat. - Signaalwoorden – Woorden die relaties tussen zinnen en alinea’s aangeven, zoals oorzaak-gevolg of tegenstelling.
Voorbeeld: Daarom, echter, vervolgens. - Schooltaalwoorden – Woorden die veel in het onderwijs worden gebruikt en belangrijk zijn voor begrijpend lezen en vakinhoud.
Voorbeeld: Samenvatten, uitleggen, benoemen. - Vaktaalwoorden – Woorden die specifiek binnen een bepaald vakgebied gebruikt worden.
Voorbeeld: Machtsverheffen in wiskunde of fossiel in biologie.
Taalvaardigheid: CAT & DAT
- DAT (Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid) – De taal die nodig is voor alledaagse communicatie.
Voorbeeld: “Ik ga naar de winkel om brood te kopen.” - CAT (Cognitief Academische Taalvaardigheid) – De taal die nodig is voor schoolse en abstracte taken.
Voorbeeld: “Beschrijf het proces van fotosynthese in planten.”
Begrippen
Soorten taalgebruik
Inhoudswoorden – Woorden die een duidelijke betekenis hebben, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
Functiewoorden – Woorden die weinig betekenis hebben op zichzelf, maar een grammaticale functie vervullen.
Signaalwoorden – Woorden die relaties tussen zinnen en alinea’s aangeven, zoals oorzaak-gevolg of tegenstelling.
Schooltaalwoorden – Woorden die veel in het onderwijs worden gebruikt en belangrijk zijn voor begrijpend lezen en vakinhoud.
Vaktaalwoorden – Woorden die specifiek binnen een bepaald vakgebied gebruikt worden.
Taalvaardigheid: CAT & DAT
DAT (Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid) – De taal die nodig is voor alledaagse communicatie.
CAT (Cognitief Academische Taalvaardigheid) – De taal die nodig is voor schoolse en abstracte taken.